-
1 parallel
adj. parallel; gelijklopend--------n. parallel, gelijkenis--------v. vergelijkenparallel1[ pærəlel] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:without (a) parallel • zonder weerga————————parallel2♦voorbeelden:parallel parking • fileparkerenparallel to/with • parallel/evenwijdig met; vergelijkbaar met————————parallel3〈werkwoord; Brits-Engels parallelled〉2 evenaren ⇒ overeenstemmen/corresponderen met♦voorbeelden: -
2 in parallel
in parallel
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский